We komen en we gaan en onderweg begroeten we de meisjes. We praten, eten, slapen, nemen afscheid met een traan. We komen en we gaan. We komen en we gaan en onderweg begroeten we de mannen. We kreten, liegen, bidden, nemen afscheid met een slok. We komen en we gaan. We komen en we gaan en onderweg begroeten we de kinderen. We spelen, lachen, dansen, nemen afscheid met een lange neus. We komen en we gaan. We komen en we gaan en onderweg begroeten we de bomen. We schuilen, zitten, zagen, nemen afscheid zonder spijt. We komen en we gaan. We komen en we gaan en onderweg begroeten we de flessen. We nippen, drinken, zuipen, nemen afscheid met de hik. We komen en we gaan. We komen en we gaan en onderweg begroeten we de dieren. We aaien, eten, schieten, nemen afscheid zonder blik of blos. We komen en we gaan. We komen en we gaan en onderweg begroeten we de wolken. We knielen, bidden, hopen, nemen afscheid met een lied. We komen en we gaan. We komen en we gaan en onderweg begroeten we de ziektes. We kermen, janken, sterven zonder vragen, zonder weten. We komen en we gaan.