Daar zit ze dan, ze weet weer wie ze is. Ze heeft die rare kleren uitgetrokken. De jongens zijn de velden ingetrokken om wat te offeren. En dat gaat mis. Zoiets voorvoelt ze sinds ze moeder is. De jongste is ze zelf ook van geschrokken. Zijn vroom gekwezel met zijn zondebokken levert een ander geen vergiffenis. Haar rug naar toen, wil ze geen stap terug. En met de oudste kan ze leren leven, en met zijn kinderen. God is te vlug met vloeken, trager met vergeven. Daar zit wel schuld maar dit besef maakt stug: om Kaïns wil zal zij haar God weerstreven.