Als ik je aankijk, heb ik nergens meer greep op Ik voel me wegdrijven, ik los op Ik sta voor je, verlegen als een kind Mateloos stroom ik over, mateloos Als ik je aankijk, heb ik nergens meer greep op Ik swing door de straten als een discodanser Ik sta voor je, trillend van dankbaarheid Mateloos stroom ik over, mateloos En dan in bad, lach niet, ik kus je voeten over en weer Je haalt adem alsof je slaapt, maar je slaapt niet Ik zeg hardop: Wat ben jij prachtig Je schiet in een lach omdat ik vroeger Een liedje heb gemaakt over twee deftige Oude dames in het bad, die tegen elkaar zeien Wat zijn wij prachtig Wat zijn wij prachtig allebei We komen niet meer bij Dan zijn we stil, je beroert me Ik kus je voeten een eeuwigheid We steken het licht aan en nemen een sigaret En kleden ons aan om ergens wat koffie te drinken Om op de tramhalte stil tegen je aan te staan Met gesloten ogen de auto's voorbij te horen gaan En de stemmen van mensen, voetstappen, de fietsen Stil tegen je aan te staan in eeuwigheid Om dan later een beetje lachend De eerste de beste zijstraat in te slaan Om dan in bed stil tegen je aan te liggen met open ogen Je vindt me een klein jongetje Je aait m'n neus, m'n hoofd, m'n haar Stil tegen je aan te liggen in eeuwigheid Je maakt grapjes tegen me dat je straks Een boterham met pindakaas klaar zult maken En morgen mag ik naar de speeltuin Want eens zul je er niet meer zijn Een eeuwigheid stil naast je te liggen En tot die tijd wil je me alles geven Als ik je aankijk, heb ik nergens meer greep op Ik adem je in tot ik niet meer kan Ik ben nog bij je Mateloos stroom ik over in jou, mateloos Na een moment te zijn gestorven Geef ik je terug aan de natuur Ik geef je terug aan je dans tussen de mensen Ik help je terug naar de ruimte En de vrijheid en de lente Met heel mijn hart help ik je terug naar jou Wat ben je stil Als ik je aankijk, heb ik nergens meer greep op Je straalt onder je huid in de nacht Open, zonder verweer Mateloos stroom je over, mateloos hou ik van jou