Tochtige plaatsen, lange gangen. Een koude hal, een kille sfeer. Glazen loketten, stenen trappen. een overkapping tegen slecht weer. Golven forensen, moeder met kind. Een ouder paar, een man met een boek. Een baasje met hond en een conducteur, Potloodventer in een donkere hoek. Centraal Station. Vol met beelden, en vol met geluid. Maar ik zie je nog voor me. Als ik mijn ogen sluit. Gele monsters, blauwe strepen. Een sein op rood, een licht op groen. Een lokomotief, een treinwagon. De motoren, die zoemend hun werk doen. De trein vertrok. Ik voelde me klein en leeg. Toen ik hier alleen. Toen ik hier alleen achterbleef. "En ik bel zodra ik er ben". "En ik schrijf je iedere dag". Een wuivelde hand uit het raam, was het laatste dat ik zag.